Het stoomschip Meerkerk is met een bemanning van 91 koppen onderweg van Rotterdam naar Sydney. Het zal eerst nog Antwerpen aandoen en ligt daarom op zondagnacht 16 juni 1946 bij de Midden Steenbanken ter hoogte van Westkapelle op een loods te wachten als het schip afdrijft en in een gebied terecht komt dat – zo kort na de oorlog – nog niet gezuiverd is van zeemijnen. Het schip wordt getroffen door een mijn tussen ruim 4 en 5 en breekt in tweeën. Een aantal opvarenenden springt in paniek overboord, ondanks het bevel dat niet te doen. 12 mensen, waarvan twee Nederlandse bemanningsleden, komen daarbij om.
De prelude:
Het StoomSchip Meerkerk is in 1919 in Bremen te water gelaten als Nienburg, voor de Engelse rederij “The Shipping Controller“. Het schip meet 7389 Bruto Ton en heeft een stoommachine met een indicateur-vermogen van 4400 IPK.
In 1921 komt het schip als Meerkerk in dienst van de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij. In 1933 wordt het schip gemoderniseerd bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij. Het schip krijgt een Maiersteven, waarbij door de erg schuine hoek van de boeg veel minder weerstand wordt ondervonden en het schip sneller kan varen. Wel wordt het schip daardoor moeilijker te manoeuvreren.
Er komt ook een lagedruk turbine voor de afgewerkte stoom. Daarmee komt het bruto tonnage op 7995 en het vermogen wordt 4800 IPK.
Van 1920 tot 1970 is de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij een bloeiend samenwerkingsverband van de acht grootste Nederlandse rederijen. Na 1945 worden er lijndiensten voor vracht en passagiers onderhouden op Afrika en het verre oosten, met klinkende namen als de Holland-Afrika Lijn en de Holland-Australië Lijn.
Op die lijn vaart de Meerkerk als het in juni 1946 vanuit Rotterdam op weg is naar Sydney. De eerste halte op deze lijn is de haven van Antwerpen, en daarom ligt de Meerkerk op zondagnacht 16 juni 1946 bij de Midden Steenbanken ter hoogte van Westkapelle op een loods te wachten.
In de Tweede Wereldoorlog is de haven van Antwerpen een belangrijk strategisch doel. Vanuit deze haven kan een invasieleger de troepen gaan bevoorraden als hun legers op weg zijn naar Duitsland. Het is dan ook geen wonder dat de Duitse bezetter de toegang tot de Westerschelde vol heeft gelegd met zeemijnen.
Zeemijnen kunnen ter hoogte van de waterlijn worden gelegd, zwevend tussen de waterlijn en de bodem, of op de bodem van de zee. Als er een schip of een onderzeeër in de buurt passeert, wordt het ontstekingsmechanisme van de mijn geactiveerd door de waterdruk, het magnetisch veld van het schip, of omdat het schip tegen de drijvende mijn botst.
De explosieve lading bevat TNT (TriNitroTolueen), dat niet oplost in water.
Na de oorlog worden de vaarroutes door mijnenvegers schoongeveegd, zodat de zeevaart weer op gang kan komen. Zo ook in de Westerschelde, maar dat wil niet zeggen dat alle zeemijnen geruimd zijn. Buiten de geveegde vaarroutes bevinden zich nog duizenden onontplofte zeemijnen, die zelfs tot op de dag van vandaag gevaarlijk zijn als ze in de netten van vissers terecht komen.
Het verloop:
Vlak voor de kust van Domburg liggen ondiepe zandbanken, de Domburger Rassen. Omdat scheepvaart daar niet kan varen zijn deze ondieptes in juni 1946 nog niet van mijnen ontdaan.
De Meerkerk moet geruime tijd bij de Westerschelde monding wachten op de loods, in de buurt van de Midden Steenbanken ten westen van Westkapelle.
Maar het schip drijft – ongemerkt door de bemanning – af in oostelijke richting, het niet-geveegde gebied in.
Op zondag 16 juni 1946 om 2.15 uur, op de positie 51 37.216 NB, 3 24.087 OL west van Domburg, raakt het schip een mijn bij het achterschip tussen ruim 4 en 5. Het schip breekt door de explosie in tweeën en komt op de zandbanken terecht, half onder water.
Er ontstaat paniek aan boord. Hoewel grote delen van het schip boven water blijven en er vanaf de brug bevel wordt gegeven om aan boord te blijven, springen er toch mensen overboord. Twee Nederlanders en 10 Brits-Indische opvarenden komen daarbij om het leven.
De nabije loodsboot uit Vlissingen en toegesnelde reddingsboten weten 79 opvarenden, waaronder 17 passagiers, van boord te halen. Later wordt ook nog een groot deel van de lading uit het schip geborgen, maar het schip zelf kan niet meer van de zandbanken worden gelicht en is total-loss. Het wrak ligt er vandaag de dag nog altijd.
Meerkerk was geen gelukkige naam voor de VNS. Een eerste Meerkerk ging in de 1e WereldOorlog ten onder, terwijl de derde Meerkerk in november 1951 door een cacaobrand in de haven van Amsterdam werd verwoest.
De oorzaken:
Om een loods aan te vragen zou een schip bij het loodspunt voor anker moeten gaan en een geelblauw gestreepte seinvlag moeten voeren.
De Raad voor de Scheepvaart concludeert in september 1946 dat de loodsen 3 mijl dichter onder de kust hun loodsdiensten aanboden dan waar het loodspunt was. Daardoor moest de Meerkerk in een smalle geveegde strook in de Westerschelde monding blijven wachten, vlak bij het ongeveegde gebied bij de Domburger Rassen.
De kapitein van de Meerkerk ging niet voor anker in de monding, maar bleef in afwachting van de loods ronddrijven.
Tijdens het ronddrijven werd er niet goed opgelet waar het schip zich bevond ten opzichte van het ongeveegde gebied. Ongemerkt dreef de Meerkerk het mijnenveld in.
Dat de loodsen dichter bij de kust bleven dan de voorgeschreven 3 mijl, was om een hoger tempo te kunnen maken.
Om diezelfde reden ging de kapitein niet voor anker, zodat hij snel verder kon varen als de loods éénmaal aan boord was.