In de latex-afdeling van de chemische fabriek Marbon aan de Cyprusweg in het westelijk havengebied in Amsterdam raakt in de middag van 10 augustus 1971 een reactorvat lek. Er stroomt butadieen uit, in de vorm van een borrelend schuim dat inmiddels al tot een hoogte van een halve meter reikt op de vloer van de verder afgesloten ruimte. Boven het schuim hangt een explosief gasmengsel. Als de bedrijfsbrandweer samen met de brandweer van Amsterdam het schuim weg gaat spuiten, explodeert het gasmengsel.
5 Amsterdamse brandweerlieden en 4 medewerkers van Marbon komen om het leven. 22 mensen raken gewond.
De prelude:
In de jaren zestig wil het Amsterdamse gemeentebestuur graag zware industrie aantrekken in de opgespoten haventerrein aan het Noordzeekanaal ten westen van de stad.
In het Westelijk Havengebied is ruimte genoeg en de dichtsbijzijnde woningbouw, in Geuzenveld en in Zaandam, is op grote afstand. De aanwezigheid van brandbare en explosieve stoffen in het gebied vormt dus geen probleem. Niettemin is het animo van de grote industrieën voor Amsterdam gering, de meesten geven de voorkeur aan het Rotterdamse Botlekgebied. Toch slaagt Joop den Uyl, de toenmalige wethouder van economie, er in de Mobil Oil raffinaderij naar Amsterdam te krijgen. Na Mobil volgen er meer chemische fabrieken.
Daaronder is ook Marbon Europe, een onderdeel van het Borg-Warner concern, dat zich in 1965 vestigt op de Cyprusweg aan de Hornhaven. Marbon maakt ABS-plastic, een kunststof waar onder meer speelgoed en meubels van worden gemaakt. Het eindproduct is ongevaarlijk, maar bij de fabricage van ABS-plastic zijn wel gevaarlijke stoffen nodig. Het gaat om het zeer giftige acrylnitril, het uitermate explosieve butadieen en het iets minder schadelijke styreen.
In die dagen is er nauwelijks wet- en regelgeving voor chemische bedrijven. In Amsterdam moeten de bedrijven alleen een hinderwet vergunning hebben. Maar Marbon heeft geen hinderwet vergunning en zelfs geen vestigings vergunning. In de haast om het economisch succes te gelde te maken heeft de gemeente graag een oogje dichtgedaan.
Pas in 1967 dient Marbon een aanvraag in voor de hinderwet vergunning , die in 1969 in behandeling wordt genomen door de enige ambtenaar die Amsterdam voor dit soort zaken in dienst heeft. Ironisch genoeg wordt de hinderwet vergunning verleend op 10 augustus 1971.
Het verloop:
Die 10e augustus is een mooie zomerdag. In het volcontinue bedrijf van Marbon is de middagploeg begonnen. Tegen 15 uur ontstaat er een lek in een leiding van een reactorvat in het trappenhuis van de latex afdeling. Uit de leiding stroomt butadieen, een explosieve stof die zwaarder is dan lucht. Het butadieen vormt een halve meter hoge, borrelende en schuimende substantie op de vloer van het gesloten trappenhuis. Boven het schuim vormt zich een gasmengsel.
Het bedrijfnoodplan treedt in werking, het bedrijf wordt ontruimd en de bedrijfsbrandweer komt in actie. Tegelijk wordt ook de brandweer Amsterdam gealarmeerd. Dat is vaker voorgekomen: voor kleine brandjes, lekkages en explosies rukt de gemeente brandweer tegelijk uit met de bedrijfsbrandweer, maar hoeft meestal niet in actie te komen. De bedrijfsbrandweer heeft meestal meer specifieke kennis en materiaal om het incident te lijf te gaan.
Het is 15.00 uur als de ploeg van de dichtsbijzijnde kazerne Teunis aan het Jan van Schaffelaarplantsoen gealarmeerd wordt. Op de Centrale Seinzaal (de voorloper van de AlarmCentrale) probeert men een beeld van de situatie te krijgen. Van de portier van Marbon krijgt men te horen dat het gaat om een ernstige lekkage. Daarop worden een tweede autospuit, de Adembeschermingswagen (“A-wagen”) en de Commandowagen (“C-wagen”) richting Cyprusweg gezonden. Rond 15.11 verzamelt al het brandweer materieel zich conform de procedure aan de poort van de fabriek. De Officier van Dienst geeft “gasalarm”, waarop de politie de omgeving gaat ontruimen en er nog meer brandweervoertuigen en ambulances op weg gaan.
Die dag is een collega-brandweerman op het terrein aanwezig om de bedrijfsbrandweer te trainen. Hij is bekend met Marbon en de chemische processen in het bedrijf. Hij gaat samen met de Officier van Dienst, de bevelvoerder van autospuit Teunis en medewerkers van Marbon op onderzoek uit.
Het idee is om een weg door het schuim vrij te maken met waterstralen, zodat de technische dienst van Marbon bij het lek kan komen om het dichten. Hoewel er in het trappenhuis een hoge concentratie explosief gas hangt wordt het electra niet afgesloten, zodat de technische dienst het lek goed kan zien. Dat moet kunnen, want het electra is explosieveilig aangelegd.
Er worden lagedrukstralen afgelegd van de 2 autospuiten, waarmee de bedrijfsbrandweer het butadieen zal wegspuiten. Het lijkt om een routineklus te gaan. Om 15.30 uur geeft de Officier van Dienst het “Nader Bericht Hulpverlening” door naar de Centrale Seinzaal.
Maar om 15.37 uur explodeert het gasmengsel in het trappenhuis van de latex ruimte. Er breekt direct een felle brand uit en delen van de fabriek storten in.
Na de explosie heerst er chaos en verwarring op het ramptterein. Er gaan geruchten dat het zwaar giftige acrylnitril is vrijgekomen. Ambulancepersoneel mag in opdracht van hun centrale de gewonden die bedekt zijn met een laag wit poeder niet aanraken. Vermoed wordt dat die besmet zijn met acrylnitril. Er ontstaat bijna een vechtpartij met de brandweerlieden, die dreigen zelf met de ambulances naar het ziekenhuis te rijden als hun gewonde collega’s niet direct worden meegenomen.
Niemand weet of enorme rookkolom giftige stoffen bevat. In de wijde omtrek worden bedrijven stilgelegd, net als het scheepvaartverkeer op het Noordzeekanaal. De wind staat richting Zaandam waar de politie met geluidswagens de bevolking vraagt binnen te blijven.
In allerlijl wordt de milieu-ambtenaar die net die ochtend de Hinderwetvergunning definitief heeft afgehandeld, naar het ramptterein gehaald. Met zijn specifieke kennis van Marbon kan hij aangeven dat de tanks met het giftige acrylnitril nog intact zijn.
Pas rond 17.15 uur gaat de brandweer op aangeven van hun commandant appél houden. Er zijn dan al een aantal brandweerlieden naar het ziekenhuis afgevoerd. De brandweerlieden hebben geen naamplaatjes, waardoor lang onduidelijk waar iedereen is.
Vijf brandweerlieden en drie medewerkers van Marbon worden in de resten van de fabriek vermist. Ze worden na het blussen van de branden dood teruggevonden in de ravage.
Er liggen 23 mensen in het ziekenhuis. Een paar dagen later overlijdt één van hen, een Marbon medewerker.
De oorzaken:
Het gasmengsel dat zich in de afgesloten ruimte boven het butadieen schuim heeft gevormd is uiterst explosief. Het niet bekend wat het gas heeft doen exploderen, maar het geringste vonkje is genoeg. De elektriciteit werd niet afgesloten na het lekken. De oorzaak van het lekken van de butadieen leiding op een zogenaamde blindflens kon niet worden achterhaald. Er deden zich regelmatig kleine lekkages voor in het bedrijf. Daarvoor werd ook de gemeentelijk brandweer gealarmeerd, zonder dat ze precies wisten wat er allemaal in het bedrijf omging.
De beslissing om met water een weg door het schuim vrij te maken om het lek te dichten lijkt een fatale fout. Het risico van extra gasvorming en explosies werd daardoor verhoogd. Bovendien was het reactorvat na de lekkage bijna leeg, zodat het afdichten van het lek op dat moment weinig zin meer had.
Het is echter niet bekend waarom daartoe besloten werd. Waarschijnlijk had men geen idee hoe het probleem aangepakt moest worden en welke gevaren men bij de gekozen aanpak liep.
De lessen:
De bedrijfsbrandweer van Marbon werd opgeleid door een brandweerman van de Amsterdamse brandweer, die tijdens die instructie ook veel leerde over de bedrijfsprocessen bij Marbon en zo de collega’s weer kon vertellen wat ze bij Marbon wel en niet konden doen (deze brandweerman kwam bij de ramp on het leven). Maar dat was allemaal geregeld met een hoog gehalte aan vrijblijvendheid en toeval, en een laag gehalte aan kennis over de complexe chemische processen en de risico’s daarvan. Er was geen sprake van een structurele, professionele aanpak van chemische incidenten, terwijl ook de uitrusting van de brandweer niet toereikend was voor het bestrijden daarvan.
Na de ramp ontstond er in brandweerkringen heftige discussies of zij wel degenen moesten zijn die in de frontlijn van zeer risicovolle chemisch-industriële incidenten moesten staan met alleen een waterslang in de hand.
Temidden van die discussie gaat de fabriek zonder extra preventieve maatregelen in 1972 weer open, al blijft de latex afdeling voortaan gesloten. Het Amsterdamse gemeentebstuur geeft de voorkeur aan economische belangen boven het voorkomen van gevaren voor de bevolking.
Maar uiteindelijk markeert de Marbon ramp toch een belangrijke stap vooruit in het denken over en omgaan met industriële risico’s:
De Amsterdamse brandweer maakte AanValsPlan nummer 1 voor Borg Warner, de nieuwe naam van de Marbonfabriek. De hinderwet en vestigingsvergunningen voor risicovolle bedrijven werden meer dan een formaliteit, en de noodzaak daarvan werd nog duidelijker na de dioxine-explosie in het Italiaanse Seveso in 1976.
Vanaf dat moment werden de rampenbestrijding en de preparatie op chemische incidenten steeds verder geprofessionaliseerd, waarmee niet gezegd is dat alle risico’s vandaag de dag beheersbaar zijn.
Na de explosie en de herbouw ging Marbon verder als Borg Warner, die eind jaren ’80 werd overgenomen door General Electric (GE) Plastics. GE Plastics werd weer overgenomen door Sabic, die hun productie concentreerde op het Chemelot terrein (voorheen DSM) bij Geleen.
Op het terrein aan de Cyprusweg is nu een tankopslag gevestigd.
Bronnen:
https://www.rizoomes.nl/brandweer/marbon/
https://anderetijden.nl/aflevering/623/Marbon
https://onh.nl/verhaal/marbon-het-amsterdamse-tsjernobyl
foto van de branden: Nationaal Archief