1 februari 1953 Watersnoodramp Zeeuwse ZuidHollandse eilanden

In de avond van 31 januari 1953 trekt een zeer zware storm over de Noordzee richting Nederland en stuwt het zeewater hoog op tegen de kust. Die nacht wordt het ook springvloed. De zeedijken zijn slecht onderhouden en te laag. 67 dijken in Zeeland en Zuidholland breken op 89 plaatsen door. Zeker 1850 mensen overlijden aan de direct of indirecte gevolgen van de watersnood.

De prelude:

In 1906 en in 1916 wordt Nederland getroffen door een combinatie van hoog water en storm. Overal langs de kusten van Noord- en Zuiderzee breken dijken door en komen polders onder water te staan. De zeedijken worden hersteld en hier en daar verhoogd maar een structurele aanpak en geld daarvoor blijven uit.
Pas in 1939 wordt een Stormvloedkommissie ingesteld met als taak te onderzoeken tot op welke vloedhoogtes de dijken bescherming moeten bieden.
Maar dan breekt de oorlog uit. Her en der worden dijken uitgegraven voor geschutsopstellingen en bunkers. Aan het eind van de oorlog ligt het oorlogsfront in Zeeland en worden dijken kapotgebombardeerd of doorgestoken. 

Na de oorlog wordt de wederopbouw van Nederland voortvarend ter hand genomen, maar voor de provisorisch herstelde Zeeuwse dijken is voorlopig geen tijd en geld beschikbaar. Als ook de Koude Oorlog nog een aanslag op het defensiebudget pleegt is er al helemaal nauwelijks geld voor de kustverdediging over.
Toch is het dan al bijna heel erg mis gegaan: Op 7 april 1943 bereikt het water tijdens een zware storm weliswaar niet de hoogtes uit 1906, maar het komt hoog genoeg om op veel plekken over de dijk te lopen. De dijkgraven kunnen constateren dat er tenminste 26 kilometer zeedijk is waar de vloedhoogte over de dijk lag. Rijks- en Provinciale WaterStaat starten een onderzoek. In 1946 komt een lijvig rapport uit waarin de 475 kilometer zeedijk minutieus onder de loep genomen is. Het rapport noemt een groot aantal kritieke locaties, waar de dijken meer dan een meter te laag zijn voor de vloedhoogtes van 1943. 
En dat terwijl de Stormvloedkommissie al in 1940 rapporteert dat er per eeuw 20% kans is op vloedhoogtes van 4 meter boven N.A.P. , ver boven de hoogst gemeten waterstand ooit.

De Stormvloedwaarschuwingsdienst is een onderdeel van het KNMI in de Bilt. Wanneer de weersverwachting en waterstanden daartoe aanleiding geven vaardigt de dienst een hoogwater waarschuwing uit. Deze waarschuwing wordt per telegram bezorgd bij de abonnees op deze dienst. Polderschappen, waterstaten en burgemeesters kunnen geabonneerd zijn, maar vanwege de kosten is lang niet iedereen die zich met de dijkbewaking bezighoudt ook abonnee. De waarschuwingen worden ook op de radio uitgezonden. Er zijn 2 soorten waarschuwingen: Voor “flink hoog water” en voor “gevaarlijk hoog water”. De waarschuwing voor “gevaarlijk hoog water” is dan al in geen jaren meer gegeven.

Het verloop:

In de loop van vrijdag 30 januari 1953 ontwikkelt zich een depressie ten westen van IJsland. Die nacht vormt zich achter die depressie een zeer zware storm, die in Noord-Schotland tot orkaankracht toeneemt. De storm trekt over Noordzee richting Nederland en stuwt het water op in de trechter van de zuidelijke Noordzee. Het KNMI schat de gevaren van de komende storm goed in en geeft op zaterdagochtend om 11 uur een stormvloedwaarschuwing voor “flink hoog water” voor Zuidwest Nederland.
Zaterdagmiddag tussen 15.30 en 17.00 uur is het hoog water. De storm is dan nog niet op zijn hoogtepunt, maar de vloed zorgt voor spectaculaire golven tegen de zeedijken.
Daar waar wegen door de dijken lopen (de “coupures”) moeten vloedplanken worden geplaats om het water tegen te houden.

De baan van de storm

Intussen maakt men zich bij het KNMI ernstig zorgen over de weersontwikkeling. Voor die zaterdagavond wordt een zeer zware storm verwacht en die nacht zal het springvloed worden in de Zeeuwse en Zuidhollandse wateren. Om 17.45 uur geeft de Stormvloedwaarschuwingsdienst weer een telegram uit, dat om 18.00 uur na het weersbericht op de radio wordt uitgezonden:

Boven het noordelijke en westelijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord. Het stormveld breidt zich verder uit. Verwacht mag worden, dat de storm de gehele nacht zal voortduren en in verband hiermede werden vanmiddag om half zes de groepen Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom gewaarschuwd voor gevaarlijk hoog water“.

De bewoordingen zijn nogal vaag, maar de abonnees op het telegram zouden moeten weten dat hen de komende periode een zeldzaam gevaarlijke situatie te wachten staat. Het is echter zaterdagavond: Veel bureaus van Waterstaten en Polderschappen zijn tot maandag verlaten, het telegram bereikt die avond slechts weinigen. En op Schouwen-Duiveland, Tholen, Goeree-Overflakkee, Sint Philipsland en Beveland zijn helemaal geen abonnees. Ook bij de Marine Officier Belast met Hulp bij Watersnood zal geen telegram terecht komen: Men heeft geen weet van het bestaan ervan. 

Het KNMI heeft geen wetenschap van de slechte staat van de dijken, noch van de uiterst bedreigende situatie die in soortgelijke omstandigheden al in 1943 bijna tot een ramp hadden geleid, maar is wel zeer bezorgd over de situatie in de komende nacht. Vanuit De Bilt worden vergeefse pogingen ondernomen de enige radiozender die nacht in de lucht te houden opdat men de bevolking van de ontwikkelingen op de hoogte kan blijven houden. Maar er is niemand te bereiken die zo’n beslissing mag nemen.
Slechts enkele gemeenten en waterschappen reageren wel op het telegram en de aanwijzingen van hun dijkbewakers en sluiswachters: Het was zaterdagavond eb, maar het water stond op vloedhoogte. Het moest die nacht wel mis gaan en men ging over tot evacuatie. In plaatsen als Willemstad en Ooltensplaat worden zo vele levens gered.
In de meeste polders, steden en dorpen maakt men zich geen zorgen. De dijken hadden wel vaker een zware storm doorstaan en men geloofde niet dat ze zouden kunnen bezwijken.

Kort voor middernacht bereikt de storm in het Zuidwesten van Nederland zijn hoogtepunt. Met windstoten tot 144 kilometer per uur woedt er een zeer zware storm. 
Het opkomend tij bereikt in Vlissingen die eerste februari 1953 om 3.24 uur de hoogst gemeten stand ooit: Het komt tot 4m 55 boven N.A.P.
De storm en de springvloed zijn teveel voor de te lage, te smalle en door ratten ondermijnde zeedijken. Niet alleen slaan de golven over de dijken, maar op veel plaatsen wordt de aarde onderuit de dijk geperst tot er enorme stroomgaten ontstaan. Tussen 1.30 uur en 5.00 uur breken 67 dijken door. Door 89 stroomgaten perst het ijskoude zeewater zich de polders in. In korte tijd staat er 2 tot 4 meter water in de polders.

Mensen en dieren worden volkomen verrast door het snel stijgende water. Sterke stromingen sleuren wrakhout mee en beuken de huizen kapot. Wie in het water terecht komt, is ten dode opgeschreven. Het is een paar graden boven nul, er staat een zware storm en het sneeuwt. 
Men vlucht naar de zolders en daken of klampt zich vast in bomen en palen, in afwachting van redding en het laagtij. Maar ook al trekt het water tijdens eb wat terug, het blijft metershoog op het land staan. De vloed van zondagmiddag doet nog meer huizen instorten. En de redding komt ook niet opdagen…

Oude Tonge, Goeree-Overflakkee

In totaal werden 41 kilometer dijk weggeslagen en nog eens 50 kilometer zwaar beschadigd
165.000 hectare land, op de Zeeuwse eilanden Schouwen-Duiveland, Tholen, Sint Philipsland, het Zuidhollandse Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten, de Hoeksche Waard, de Alblasserwaard, de Biesbosch en delen van West Noord-Brabant aan het Hollands Diep en de Volkerak, verdwijnen grotendeels in de golven.

overstroomde gebieden

Volgens de officiële Rode Kruis slachtofferlijst komen er in de rampnacht ten gevolge van de overstromingen 1795 mensen om. Maar in de fase na de ramp overlijden er ook nog mensen uit het rampgebied, waarvan de doodsoorzaak niet direct aan de ramp kan worden gerelateerd, maar waarvan toch ook kan worden gezegd dat het slachtoffer nog had geleefd als de ramp niet had plaatsgevonden. 
Het CBS stelde in februari 1954 het aantal slachtoffers op 1835, maar er kan niet meer worden vastgesteld waarop dit getal gebaseerd is. 
In Nieuwerkerk worden in de rampnacht 2 babies geboren, die nog niet in de Bevolkingsregisters waren ingeschreven. Ze komen beiden te overlijden. Dit gegeven verwerkte Rik Launspach tot de roman ‘1953’, die in 2009 werd verfilmd onder de titel De Storm. 

120 slachtoffers worden nooit meer teruggevonden.
47.000 woningenzijn verwoest of beschadigd. Honderdduizenden dieren komen om. 
Ruim 100.000 mensen worden geëvacueerd, van wie zo’n 72.500 voor langere tijd.
De totale schade wordt geschat op meer dan 1,5 miljard gulden. 

In diezelfde nacht speelt zich op het Noord-Hollandse eiland Texel een vergeten rampje af, waar 6 doden vallen bij een dijkdoorbraak in polder de Eendracht. 
Ook vergeten zijn de 33 a 35 Nederlandse zeelui die in de stormnacht met hun schip vergingen: De haringkotter YM60 Catharina Duyvis en de kustvaarder Salland zonken ter hoogte van Egmond; de kustvaarder Westland die verdween tussen het Duitse Cuxhaven en het Engelse King’s Lynn en nooit meer is teruggevonden. 
Daarmee komt het totaal aantal slachtoffers van de rampnacht bij benadering op 1850.

De rampenbestrijding:

De hulpdiensten waren, zoals alles in het naoorlogse Nederland, nog in opbouw. Brandweerauto’s en ziekenwagens waren uit de Amerikaanse legervoorraden overgenomen en nauwelijks toegerust voor de dagelijkse hulpverlening. Iedere gemeente had zijn eigen brandweerkorps en veel samenwerking was er niet. De ziekenauto stond bij de plaatselijke garage.
De burgemeesters en dijkgraven, die de leiding van het reddingswerk op zich zouden moeten nemen, waren daar helemaal niet voor opgeleid. Sommigen raakten geheel van de kaart, niet in staat om ook maar de eenvoudigste beslissing te nemen. Zo werd in sommige gemeenten zelfs de brandweer niet gealarmeerd of de noodklok geluid. 
Van enige overkoepelende rampenbestrijding was geen sprake. Het ene dorp wist niet wat er in het andere speelde, bij de Provincie en in Den Haag werd die nacht nauwelijks iets ondernomen. 

De rampenbestrijding dreef die eerste tijd vooral op particulier initiatief, mensen die zelf met boten door het getroffen gebied gingen en slachtoffers uit hun benarde positie bevrijdden. Uit allerlei vissersplaatsen stoomde de vissersvloot op naar de Zeeuwse en Zuidhollandse wateren. 
Van veel plaatsen op de geïsoleerde eilanden werd die zondag helemaal niets vernomen. De telefoonverbindingen waren afgesneden, het gebied was onbereikbaar. De kranten die zondag 1 februari met extra edities uitkwamen, spraken van grote noodsituaties in plaatsen die achteraf maar licht getroffen waren. De enorme omvang van de ramp bleef lang verborgen. Pas toen een groep zendamateurs een provisorisch radionetwerk oprichtten bereikten de alarmerende berichten uit Schouwen Duiveland en Goeree-Overflakkee de buitenwereld. 

De weinige informatie kwam slechts mondjesmaat binnen op de krantenredacties en in Hilversum. Ook de centrale overheid raakte slechts langzaam overtuigd van de omvang van de ramp. Bovendien was het zondag, de dag waarop Nederland ter kerke ging. Er was weinig animo voor het opstarten van grootscheepse reddingsoperaties. Dat moest maar wachten tot maandag…

Het leger, de marine en de luchtmacht waren in die na-oorlogse jaren zelf nog maar amper voorzien van enige uitrusting en konden – eenmaal op de been gebracht – slechts met 1 helicopter, Amerikaanse legerdump-trucks en -bootjes hulp gaan bieden. Die ene helicopter kon die zondag wegens de harde wind niet vliegen. De marine stuurde twee patrouille-boten die de woeste zeegang in de zware storm niet aan konden.

Pas in de loop van de week, nadat de buurlanden kwamen bijspringen, komt de hulpverlening goed op gang. Met helicopters en landingsvaartuigen werd de bevolking geëvacueerd. 

Vrijwel direct begint men met het dichten van de stroomgaten en het leegpompen van de polders, waardoor veel land in de eerste weken na de ramp al weer droogviel. De laatste overstroomde polder is in december 1953 weer droog. De boeren konden hun bestaan weer gaan opbouwen.

In 1953 is Nederland nog een klein land, maar de afstanden zijn groot. Er zijn weinig mensen met telefoon, de televisie is maar net uitgevonden, en lang niet iedereen heeft radio. het duurt dan ook lang voordat het nieuws uit het zuidwesten tot iedereen is doogedrongen, maar dan komt de hulp en het medeleven ook massaal op gang. 
Vanuit heel Nederland en België komen mensen helpen bij het bergen van slachtoffers en dood vee, het droog- en schoonmaken van de ondergelopen gebieden, het opvangen van evacueés en het inzamelen of repareren van goederen. 
De radio-omroepen slaan – uniek in het sterk verzuilde land – de handen inéén en brengen vanaf 7 februari tot 28 maart 193 elke zaterdagavond een gezamenlijk radio-programma waar ‘s lands beroemdste artiesten optreden en een beroep doen op de bevolking om geld te geven. Het is een enrom succes. Onder het motto “beurzen open, dijken dicht” wordt 6 miljoen gulden in het rampenfonds gestort. Ook op andere manieren wordt er geld ingezameld voor de zwaar getroffen bevolking van de overstroomde gebieden. Uiteindelijk wordt het – voor die tijd astronomische – bedrag van 137,8 miljoen gulden ingezameld. 
Ook vanuit het buitenland stromen massale giften, zowel in geld als in goederen, binnen. 

Dat hierdoor later een bovengemiddelde welvaart in het weer drooggemaakte Zeeuwse land viel te bespeuren, leidde wel tot scheve ogen: 
“heer, geef ons heden ons dagelijks brood en elke vijf jaar een watersnood” is het wrange grapje als blijkt dat de Zeeuwse boeren na de ramp meer dan de gemiddelde Nederlandse boer blijken te beschikken over de allernieuwste gemechaniseerde landbouw-werktuigen. In hun gloednieuwe, efficiënt ingerichte boederijen halen ze mega-opbrengsten van hun herboren weilanden.

De oorzaken:

De combinatie van springvloed met een zeer zware storm uit het noord-noordwesten is zeer zeldzaam, maar heel gevaarlijk. De waterhoogten ware nog nooit zo hoog geweest, maar de Stormvloedkommissie had al in 1940 voorspeld dat bij Hoek van Holland waterhoogten tot 4m boven N.A.P. konden voorkomen. In de nacht van 1 februari kwam het water daar tot 3m 85.

De polderschappen, Rijks- en Provinciale WaterStaten waren op de hoogte van de slechte conditie van de dijken, maar er was geen geld voor. Eerst was daar de na-oorlogse wederopbouw, en vervolgens was het de Koude Oorlog die al het overheidsgeld opslokte. Bovendien waren veel bestuurders in hun hart niet overtuigd van de noodzaak tot ophogen: Men had een heilig vertrouwen in de eigen dijkwerken.

Ook in de pers was het bekend dat de hoogte van de dijken een serieuze bedreiging voor de bevolking vormde. Medio 1952 wendde een ingenieur van RijksWaterStaat zich tot Elseviers Weekblad met alarmerende berichten. De hoofdredactie besloot het nieuws niet te plaatsen om geen paniek onder de bevolking te zaaien en daardoor de wederopbouw te frustreren. Bovendien stond het gezag van de staat nog in hoog aanzien.

Dat overheden op tal van punten tekort was geschoten, werd gewoon als feit in de krant vermeld. Al op 1 februari berichtte Het Vrije Volk dat de overheid van de slechte staat van de dijken op de hoogte was, maar er werd geen kritische noot aan gewijd. Later die week prees Het Vrije Volk de regering voor haar daadkrachtig optreden en vond het geen tijd voor vragen over de oorzaak en de rampenbestrijding.
Toch kwam de ministerraad die zondag niet echt tot veel daadkracht. Zo werd buitenlandse hulp pas aan het eind van de zondag ingeroepen, toen er al de hele dag aanvragen om boten en helicopters binnenkwamen. 

Het was in die jaren en zeker in het Zeeuwse niet gebruikelijk een mogelijk falen van de overheid aan de orde te stellen. De ramp werd vooral aan Gods hand toegeschreven: “Wie zal keren de hand des Heren”, verklaarde de verantwoordelijke Minister van Verkeer en Waterstaat Algera in de Tweede Kamer. 
Een roep om een Parlementaire Enquête werd in de kiem gesmoord. CPN kamerlid Henk Gortzak, die kritische kamervragen stelde, werd door vriend en vijand neergesabeld: In tijden van nood moest men helpen en geen vragen stellen. Het wederopbouwwerk werd voortvarend aangepakt. Opvang van nabestaanden en ruimte voor rouwverwerking was er niet.

De lessen:

Al op 18 februari 1953 presenteerde Minster van Verkeer en Waterstaat Algera een “Delta-commissie”, die met het later zo beroemde Delta-plan op de proppen komt. Het is een technologisch vernuftig plan en de uitvoering ervan zal 25 jaar in beslag nemen. Al die tijd blijft Nederland kwetsbaar voor een nieuwe stormvloed. 

Inmiddels zijn de zeearmen afgesloten en de dijken allemaal op deltahoogte gebracht. De dijken worden bewaakt en gecontroleerd. Zelfs de rivierdijken worden opgehoogd. Technische zeer geavanceerde en zeer dure oplossingen zoals de Oosterschelde dam en de scharnierende afsluiting van de Waterweg zorgen voor de veiligheid, terwijl ook milieu en economie niet in het gedrang komen. Sommigen zijn van mening dat je ook kunt overdrijven.

De stormwaarschuwingsdienst van het KNMI gaat niet alleen de te verwachten hoogwaterstanden doorgeven, maar draagt via de radio ook de waterschappen op tot actie te komen:
Het begrip “beperkte dijkbewaking” doet zijn intrede in het spraakgebruik. Als na de radionieuwsdienst “uitgebreide dijkbewaking” wordt afgekondigd, ziet luisterend Nederland in gedachten een leger stoere mannen bij nacht en ontij schouder aan schouder op de dijken staan, beducht op ieder gevaar. 

De huidige weercomputers kunnen nu een zware storm drie tot vier dagen tevoren voorspellen. 48 uur voor de storm kan precies worden bepaald hoe hard het waar gaat waaien. Ook de exacte waterhoogtes kunnen worden tevoren precies worden berekend. 
De bevolking kan voor gevaarlijke weersomstandigheden worden gewaarschuwd met een weeralarm. Maar het weeralarm is al een aantal malen gegeven zonder dat het voorspelde extreme weer de samenleving daadwerkelijk ontwrichtte. Hoewel voorspellen altijd moeilijk blijft, en een gewaarschuwd mens voor twee telt, lijkt het middel nu erger te worden dan de kwaal: 
Niet alleen zijn er nu weeralarmen in allerlei gradaties, maar geeft RijksWaterStaat ook Verkeers-alarmen af bij te verwachten “verkeers-infarcten” en geven de Spoorwegen “Negatieve Reisadviezen” als ze denken dat de treinen niet meer overal kunnen rijden – en dat is al heel snel het geval. 
Ook het sirene-net dat de brandweer bij rampen zal gebruiken om de bevolking te waarschuwen krijgt steeds minder een gezaghebbende rol, nu de sirenes ook af en toe afgaan bij minuscule incidenten: Na een lekkage van salpeterzuur in het Friese Dronrijp gingen in 2009 in de hele provincie Friesland de sirenes af. Een foutje, en gelukkig trok niet direct de hele Friese bevolking zich onder de keldertrap terug met het noodpakket, maar we mogen niet verwachten dat we met deze overdaad van waarschuwingen wel in staat zullen zijn te doen wat in de februari-nacht van 1953 niet mogelijk bleek: Iedereen tijdig doordringen van de ernst van de situatie en massale evacuatie en (zelf-)redding op gang brengen. 
De website crisis.nl die bij een incident van enige omvang al snel zelf een crisisje wordt wegens overbelasting, rampenzenders die niemand weet te vinden in het oerwoud van radiozenders, het via een “cell broadcast” alarmeren met een smartphone app, waar de meest populaire mobieltjes niet mee kunnen werken – al die alarmen hebben anno 2013 niet meer effect op de bevolking dan de waarschuwingen voor “gevaarlijk hoog water” in 1953. 


In de Haagse ambtelijke stukken heeft de term “Ergst Denkbare Overstroming” (EDO) zijn intrede gedaan, als na een studie blijkt dat de grootste bedreiging voor het grootste deel van Nederland uit zee zal komen. Een tweede 1953 is, zeker met de almaar stijgende zeespiegel en de dalende bodem, eerder een gegeven om mee te leven dan een ondenkbaar horror-scenario. 
In de CapaciteitsPlanning Ergst Denkbare Overstroming geeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan welke gebieden het meest bedreigd worden en welke maatregelen daar genomen kunnen worden. Het geheel doet erg denken aan de evacuatieplannen die de Bescherming Bevolking in de jaren ’50 ontwikkelenden om bij een atoomaanval hele steden leeg te maken .* 
* zie: De Russen komen! Nederland in de Koude Oorlog – Mark Traa ISBN: 9789025366995

Er is op kleine schaal een EDO geoefend, wat de overheid tot grote tevredenheid stemde. Toch moet ernstig worden betwijfelt of de bevolking zich wel net zo braaf zal laten redden als de vrijwillige oefenslachtoffers, wanneer in de echte EDO have, goed en dierbaren verdwijnen onder een muur van ijskoud zeewater die zich totaan de horizon uitstrekt. 
Als er dan grootschalige reddings- en evacuatie-operaties nodig zullen zijn, zal dezelfde burgerhulp en individuele heldenmoed nodig zijn als in 1953, maar er kan worden verwacht dat de professionele hulpverlening in de eerste kritieke uren net zo chaotisch en ongeorganiseerd zal zijn als toen.

Vreemd ?

Het aantal slachtoffers was, onder vergelijkbare omstandigheden, op de ene plek in het rampgebied veel groter dan op een andere plek. De bevolking van Oude Tonge (305), Nieuwerkerk (290) en Stavenisse (155) werd naar verhouding buitengewoon zwaar getroffen. 

50 jaar na dato concludeerde het Crisis OnderzoeksTeam van de Leidse universiteit dat ettelijke tientallen tot honderden slachtoffers gered hadden kunnen worden als de diverse overheden en waterschappen daadkrachtiger hadden opgetreden, zelfs met de beperkte middelen die er waren. 
De Zeeuwse koppigheid, tesamen met het gereformeerde berusten in de wil van God en het vetrouwen in de almachtige hand van kerk en staat, had er aan bijgedragen dat er in de eerste uren na de dijkdoorbraken op veel plaatsen vooral afgewacht werd, aldus het Crisis OnderzoeksTeam toen.

Maar in 2013, 60 jaar na de ramp, beschrijft Arie Kuijvenhoven in zijn boek “Een straat in een dorp onder water” zeer gedetailleerd de omstandigheden waaronder de ramp zich volstrok in Oude Tonge, waar de meeste slachtoffers vielen. Hij toont met statistische gegevens aan dat er geen trend valt te ontdekken tussen slachtoffers en hun geloofsovertuiging, financiële en maatschappelijke positie.

Wat opvalt in zijn reconstructie is de tijd die verstrijkt tussen het moment dat het water bij eb al gevaarlijk hoog tegen de dijken en kademuren staat en dan nog tot springvloed moet stijgen, en het daadwerkelijk vollopen van de polders. Al rond 1 uur is de burgemeester van Oude Tonge van de gevaarlijke situatie op de hoogte. Om 3 uur is de noodtoestand op het eiland afgeroepen en toen was het plaatselijk gezag, burgemeester, wethouders, politie, brandweer en polderbestuur, ook volledig op de been. Pas na 4 uur breken de dijken in snel tempo door en stroomt het water met grote kracht de polders in. 
Er lijkt in die paar uur voldoende tijd te zijn voor de bedreigde bevolking om naar veiliger gebied te vluchten. Er gaan echter 3 dingen fout: 

  • Het gemeente- en polderbestuur had geen idee wat er gedaan zou moeten worden. 
    De gedachte dat bij een dijkdoorbraak er meer dan 3,5 meter water in de polders en dorpen zou kunnen komen te staan, was nog nooit bij iemand opgekomen. Er was dan ook nauwelijks bekend wat de veilige hoge delen waren en de gevaarlijk lage punten. 
    In de eerste uren is de aanpak gericht op het dichten van de gaten en verstevigen van de zwakke plekken in de zeedijken, maar daarvoor is het te laat. Niet alleen de zeedijken breken door op de zwakste of laagste delen, ook de polders ver in het binnenland lopen in hoog tempo onder water. De nog lagere, nog slechter onderhouden binnendijken zijn geen partij voor de – in de stormwind en de hoogteverschillen in de polders opgestuwde – kolkende watermassa’s. 
  • Het bestuur wist niet wat er elders op het eiland gebeurde. De weinige telefoonverbindingen deden het al snel niet meer, een verwarrende stroom van mondelinge informatie maakte de situatie er niet duidelijker op. 
    Moesten ze in actie komen en de bevolking evacueren, of was afwachten een beter advies ? 
    Ook achteraf is niet vast stellen wat het beste zou zijn geweest. Als ze massaal hadden gaan evacueren, was het grootste deel van de bevolking juist op weg door de snel vollopende polders. En naar welk veilig oord ze dan op weg hadden moeten gaan is ook achteraf niet met zekerheid vast te stellen, laat staan in alle onzekerheid, onwetendheid en verwarring in de diepdonkere stormnacht. 
  • Er was nog geen gestructuurde aanpak voor de manier waarop de bevolking gealarmeerd zou moeten worden. De noodklok werd geluid en de brandweer liet de sirene van de brandweerwagen loeien, maar ging er niet mee door het dorp rijden. Het gemeentebstuur stuurde een taxi de polder in om de boeren te waarschuwen, maar die kwam niet ver. De lokale postbeambte ging vanuit het postkantoor alle aangelsoten telefoonbezitters bellen, maar dat schoot niet op. 
    Toch zijn veel bewoners wakker in de rampnacht en de meesten weten ook wat er gaande is, maar ze menen dat het allemaal wel mee zal vallen. Die 50 centimeter water, die de inundatie in de Tweedde WereldOorlog had gebracht, zal de volgende dag wel opgedweild worden. Ze blijven thuis en verschansen zich op zolder. Maar het water stijgt in de lagere delen van de polder tot meer dan 3,5 meter hoogte. Stormwind, golven en wrakhout beuken de muren van hun huizen kapot. Rij na rij storten de huizen in, hun bewoners meesleurend – of net niet.

Hoewel het geloof in Gods hand geen doorslaggevende rol lijkt te hebben gespeeld in de dramatische afloop, is een neven-effect wel degelijk van belang: De gezinnen in dit godvruchtige land zijn groot. Wie met zijn gezin op de vlucht slaat, draagt de zorg voor een groot aantal gezinsleden in diverse stadia van zelfredzaamheid, die in uiterst onherbergzame omstandigheden bijéén moeten blijven. Talloos zijn de dramatische verhalen van gezinnen waarvan het ene deel de ramp overleefde terwijl een ander deel in instortende huizen en woeste golven ten onder ging. 

Wat ook opvalt is dat de hoogste aantallen slachtoffers vielen in de gebieden die relatief ver van de Noordzee af liggen. Werden de dijken slechter onderhouden ? Werd het gevaar daar, zo ver weg van zee, onderschat ? Of lagen de polders lager ? 
Arie Kuijvenhoven constateert dat in Oude Tonge het water van een andere kant kwam dan de authoriteiten hadden verwacht. De hoogteverschillen tussen de polders bepaalden hoe de waterstromen in de rampnacht gingen lopen en hoe die stromen in kracht toe konden nemen. De geografische ligging van huizen, stegen, sloten en bermen ten opzichte van die waterstromen bepaalden mede het effect. Steegjes en sloten in de stroomrichting deden de waterkrachten in de lager gelegen straten verder toenemen, en huizen die aan de korte zijde werden blootgesteld aan die krachten stortten veel sneller in, ongeacht hun bouwkundige staat.

Bronnen:

De ramp, Kees Slager, © 1992 De koperen tuin ISBN 90 72 138 25 2 
Een straat in een dorp onder water, Arie Kuijvenhoven, © 2013 Boekscout.nl ISBN 978-94-6206-632-8 
De vergeten ramp, NCRV -tv 27 januari 2003
Het Vrije Volk, 1 t/m 6 februari 1953
De Uilenspiegel, 14 februari 1953